Binnen de gemeenschap van mijn toopdorp Varsseveld behoort het jaarlijkse AOV-feest tot de absolute hoogtepunten. In het voorstadium daarvan en ver voordat ik de levensfase bier en vrouwen had bereikt deden wij vroeger als brave kinders van minzame ouders trouw mee aan De Optocht, climax van de feesterij en nog lang voordat deze jaarlijkse stoet werd gekenmerkt door monsterlijk grote wagens en allegorisch uitgeruste joekels. Kleinschaligheid was nog het motto en de minkukels onder de leeftijdgenoten liepen mee met slechts een versierde fiets, doorgaans een oud geval, met een paar uitgebloeide dahlia’s door de spaken heen gebreid. Daar liep je dan mee in een optocht door de straten van ‘t dorp, vlak achter het getoeter van Jubal en Concordia, je niet bewust van het licht absurdistische karakter van zo’n fenomeen.
In een vlaag van creativiteit kreeg mijn goede vader op een bepaald moment het idee dat er een tandje bij moest, waarschijnlijk gestimuleerd door het competitieve gedrag van mams, die altijd wel iets had van bewijsdrift. Pa moest dus aan de bak en voor die onsterfelijke doeleinden leenden we een karretje van de lokale meubelboer. Het was zo’n ding dat door de fabriekshal over een gladde vloer redelijk soepel kon worden voortgetrokken, een karretje met harde, tuntelige zwenkwieltjes, waarmee je op de beklinkerde straatjes van mijn dorp geen kant op kon, zoals ook de Marijkestraat in Varsseveld, waar wij woonden. Het was dus in 1959, denk ik, toen er al vage plannen lagen voor een nieuw zwembad in ons dorp, een bad dat het toenmalige, gezellige beekbad moest vervangen. Dat dat allemaal nog een jaar of tien duurde, was het gevolg van gemeentelijke twisten over rechten, gelden en ander geouwehoer. Daar moest zelfs nog de lokale actie ‘Zwemmen in je eigen geld’ aan te pas komen, maar dat terzijde.
Mijn pa ging dus vol ijver aan de slag met wat iets waar ie in het geheel niet handig in was: timmeren, figuurzagen, lijmen, spijkeren. Mijn ouwe was huisschilder. Hij kon dus heel aardig schilderen en behangen en daarnaast fantastisch zingen, maar dat is in het kader van dit item een volslagen onbelangrijke competentie. Hij heeft in mijn beleving een dikke maand lopen zwoegen om een miniatuurzwembad in elkaar te hannesen op dat vermaledijde wagentje en daarmee moest ik destijds, augustus 1959, het toen nog redelijk korte dorpsrondje voor gek lopen. Een zwembadje op wielen met poppetjes en een blauw geplastificeerd vlak, het geheel gedrapeerd met diverse tinten Afrikaantjes, want dat was met voorsprong de favoriete bloem van mijn vader, getuige het feit dat onze toch ruim opgezette achtertuin daarmee was vergeven. Waarschijnlijk ontvingen wij voor al die inspanningen de ereprijs van het optochtcomité, een blijk van waardering die in mijn optiek vrijwel iedereen ten deel viel die creatief iets verder ging dan de met zeven verlepte chrysanten getooide fietsen van mijn leeftijdgenoten, die dan ook slechts een eerste prijs in de wacht sleepten. Bovendien waren mijn ouders redelijk bekend bij de vooral christelijke feest-notabelen van het dorp, want ook toen waren zaken als netwerken en vriendjespolitiek al belangrijk om iets gedaan te krijgen. Het fijnste is dat ik dat pas achteraf allemaal besef en daarom vond ik het toen helemaal niet erg dat ik zo voor lul liep, met dat karretje, met die zwenkwieltjes, op sandaaltjes waarschijnlijk, nu alweer bijna honderd jaar geleden. Over een dikke maand is het weer zover….looking forward!
See you.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Geef een reactie