Museumbezoekjes hebben vaak iets triomfantelijks, zeker als je lekker pontificaal met een museumjaarkaart binnenstapt en even de kunstkenner kunt uithangen, met daarbij vooral het credo ‘smaken verschillen’ in het achterhoofd. Dat zijn een paar van die bespiegelingen als je die jaarkaart weer eens van stal haalt om het rendement van 2019 nog wat op te krikken en het voelt altijd lekker als je zomaar op vertoon van de pas mag doorlopen, met een blik in de ogen van ‘wij zijn geregelde museumbezoekers en hartgrondige kenners, want: een kaart. Het ding is uiteraard alleen aangeschaft om de kosten te drukken en onszelf toch wat meer het idee te geven dat we op een aantal dagen per jaar onze kritische kunstblik kunnen activeren, ernstig kijkend kunnen rondstappen in de doorgaans prachtig aangeklede zalen van met name de regionale musea, aangevuld met bijvoorbeeld het Mauritshuis, het Rijks, en het Frans Halsmuseum. De honderden andere aangesloten instellingen laten wij doorgaans links liggen, want een speelgoedmuseum, een poppenmuseum, een postzegelmuseum of god-weet-wat-er-verder-allemaal-te-koop-is, zijn niet zo aan ons besteed. Het gaat ons vooral om schilders, met name om realisme, niet alleen uit de Gouden Eeuw, want ook de 19e en de 20ste eeuw herbergen veel gerenommeerde kunstenaars, die ik, als zoon van een bekend schilder, enorm kan waarderen. Rembrandt slaan wij dit jaar volkomen over, want die ongelooflijk irritante uitvergroting van elke pennenstreek van de over het paard getilde ‘meester’ komt me de strot uit en het is natuurlijk weer typisch Nederlands om de lastige verhouding met z’n drie vrouwen net zo lang uit te diepen tot iedereen er kotsmisselijk van is geworden. Zelfs mijn waardering voor de Nachtwacht is tanende, soort van overkill en zijn van alle kanten uitgekristalliseerde spel met licht en schaduw hangt me aan het einde van z’n jubileumjaar mateloos de keel uit.
Ok, helder, gisteren waren wij in museum MORE, filiaal Gorssel, waar het publiek zich te goed deed aan een tentoonstelling van Engels realisme van begin vorige eeuw, naast de vaste expositie van Willink, Toorop en Mankes. Daarbij spreken wij tijdens onze langzame tred telkens op deskundige toon uit dat de aan perfectionisme grenzende doekjes net foto’s lijken, zoals alle andere bezoekers dat doen, maar waarbij ik pogingen doe er een element aan toe te voegen, zoals ‘heb je dat struikje in de hoek al eens goed bekeken’, of een simpel en nonchalant ‘de lichtinval in het bovendeel is duidelijk minder’. Nog twee zalen, dan doen we het bokbiertje bij buurman Loetje, aantrekkelijk vooruitzicht.
Het mooiste element van zo’n halve middag wordt gevormd door de kleffe, elitaire museumbezoeker, de vermeende kunstkenner bij uitstek, de doorgewinterde bezoeker, in veel gevallen van de menssoort vrouw, die zich bij elk doekje tracht te manifesteren met opmerkingen in de trant van ‘die penseelstreek trekt ie altijd op die manier naar de hoek toe’ of ‘ik prefereer toch duidelijk z’n depressieve na-oorlogse periode’, vanachter het zachtroze, lichtglimmende sjaaltje en met een zodanig elitair en arrogant opgezet trutaccent dat de handjes soms licht jeuken. Het deze ochtend nog even ingestudeerde overdreven articulerende en pseudo-adellijke keelgeluid verraadt een LOI-cursus kunstgeschiedenis met een ruime voldoende voor het onderdeel ‘snobisme’. Voor geaffecteerde stemmetjes heb ik sowieso een antenne en bij het eerste signaal van aanwezigheid, probeer ik flarden van gesprekjes op te vangen tussen het publiek, dat zich verder vergaapt aan het Allegro van Colin Gill, een meesterwerk met een erg aansprekende, realistische handzetting en aan de winnaar van deze expositie, de Engelse Meredith Frampton. Mooie kunstmiddag, ondanks de kak, en ook ondanks het feit dat Loetje tot aan de laatste plaats bezet was.
See you.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Geef een reactie