Ik ben, zoals gebruikelijk, veel te vroeg voor mijn afspraak in ‘t ziekenhuis. De chronische angst om te laat te komen leidt vrijwel altijd tot een sterk overdreven anticipatie op vermeende files die ook vandaag weer niet de snelweg naar Deventer ontsieren, ondanks de neerdwarrelende sneeuwvlokken op deze stervenskoude, maartse dag. De hal van het hospitaal staat bol van de soms indrukwekkende spandoeken, waarop door creatieve medewerkers kleurrijke eisen zijn aangebracht als het gaat om honorering, met af en toe een bedenkelijke dichtvorm, die in de meeste gevallen via a-b-a-b of a-a-b-b veel begrip en aandacht vraagt van de CAO-onderhandelaars. Ik gun iedereen een loonsverhoging, zekere de prachtige mensen in de zorg, waarbij ik overtuigd ben van de enorme werkdruk die daar op de schouders rust van zoveel betrokken en gemotiveerde medewerkers. De privatisering heeft erbarmelijk hard toegeslagen in deze sector.
De wachttijd in de hal is eenvoudig op te vullen via de observatie van de immense stroom nieuwe en oude patiënten, bezoekers, witte jassen en wat strak geklede accountmanagers die de marktwerking via een zorgvuldig gelikte powerpointpresentatie nog even komen onderstrepen in de kamer van de ziekenhuisdirectie. Ik zou zo graag willekeurig één van deze floepers nog eens willen wijzen op de bijzondere teksten in de hal, op de reden daarvan, maar ik hou me in, ook al omdat m’n bloeddruk over een half uur weer wordt opgemeten, die in dat soort situaties en onder ‘t toeziend oog van een witte jas toch altijd al te hoog is.
Naast me zit een leeftijdgenoot op ’t bankje, die opgewekt en kwiek oogt, maar niettemin bijna omvalt van de zenuwen, omdat hij zo de uitslag gaat horen van het onderzoek op de afdeling cardiologie, denk ik althans. In sneltreinvaart dondert een scootmobiel met een oudere, donkere dame voorbij, zonder dat ze veel oog heeft voor de drukte in de hal. Ze moest vast naar de spoedeisende hulp, of de hulp naar haar als ze niet oppast. Een echtpaar van een jaar of tachtig zoekt de uitgang, nadat hij zojuist een staaroperatie heeft ondergaan, en ze raken bijna bekneld in de lastige draaideurconstructie. Koffie met een plak kleffe koek kosten nu al 6 euro en 20 cent. Duur, denk ik, voordat ik nog een rondje maak over de benedenverdieping, in afwachting van mijn afspraak. Waar vroeger nog wel eens praatje werd gemaakt in de wachtruimten zit de meute nu massaal en met gebogen hoofd te swipen en te klikken. Persoonlijk contact lijkt een prehistorisch begrip te worden.
Route 25 is mijn bestemming vandaag en mijn afspraak heet Manon, waarvoor ik in de paar recente gesprekken diep respect heb gekregen door de betoonde deskundigheid en betrokkenheid binnen, maar ook buiten haar directe vakgebied. Het redelijk positieve nieuws zorgt er even later voor dat ik vijf kilo lichter de deur uitzweef en de bijna euforische stemming waarmee ik de parkeerplaats afrij resulteert in een bijna-aanrijding bij de slagboom met een zich via veel gebarentaal verontschuldigende oudere heer.
Onderweg zing ik luidkeels ‘in ’t groene dal, in ‘t stille dal’, omdat dat lied (Jos Beltjens, 1877) nu al door omstandigheden een paar dagen in m’n kop zit met vooral de prachtige strofen van het tweede couplet: en boven op der heuv’len spits, waar forse bomen groeien, daar zweept de stormvlaag fel en bits, daar treft de rosse bliksemflits, en splijt bij ’t daav’rend onweer loeien, de gro-ho-ho-hoogste (2x). Toch het mannenkoor nog eens overwegen…
Een mooie ochtend is het, zelfs met ’t gure winterweer.
See you.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Geef een reactie