Het bezoek aan de tandarts ging van oudsher gepaard met de factor angst, liever gezegd ANGST. Die angst werd voor een groot deel ingegeven door de onkunde van de toenmalige tandarts in ons dorp, de heer N, die er nooit iets van heeft begrepen, kiezen trok terwijl ze nog eenvoudig te redden waren en verder vooral onbarmhartig en ruw te werk ging. Daarnaast ontbrak het bij de man aan communicatieve talenten, waardoor het bezoek aan de tandarts voor mij sinds de jaren vijftig van de vorige week is verworden tot een panische gebeurtenis, die rond 1960 resulteerde in een mooie anekdote. Met mijn mams – ‘kleine Bertha’ voor intimi – ging ik noodgedwongen naar zijn praktijk, amper honderd meter van ons eigen woonhuis. Na twee minuten in de stoel sloeg de paniek toe en vluchtte ik de praktijk uit van ‘de beul’ – z’n bijnaam – om daar pal tegenover in het plantsoen in een grote grove den te klimmen, waar ik voor mijn gevoel pas uitkwam toen het donker was. Heer N was ook nog eens schooltandarts en dan zag je soms van verre die ellendige witte bus al op het schoolplein opdoemen, waardoor die schooldag al snel het predikaat doemdag kreeg. Die gebeurtenissen kwam afgelopen weken nog eens uitgebreid op het netvlies voorbij toen ik na een dagenlange intense pijn aan m’n gebit weer eens plaats nam in zo’n kantelstoel, gewapend met een offerte van duizend euro huiswaarts keerde, om daarna toch de knoop door te hakken richting de voorgestelde wortelkanaalbehandeling, die ik intussen heldhaftig heb doorstaan, zelfs zonder de gevraagde algehele narcose, omdat dat blijkbaar nog geen deel uitmaakt van de mogelijkheden van de huidige generatie smoelsmederijen.
Dat soort gebeurtenissen zet de politieke ontwikkelingen in ons land na de schijneuforie van 29 oktober j.l. weer even in de wacht, omdat de stijging van de bloeddruk nu even een andere oorzaak kende. Dagenlang heb met een van pijn verwrongen smoel door de keet gesjokt, terwijl paracetamol, diclofenac en andere pijnstillers hun werk gedeeltelijk deden en ik gedwongen was de tijd zielig uit te zitten tot er in de overbelaste praktijk een plekje was. Het is de tand des tijds, die onbarmhartig, onverbiddelijk en in de meest letterlijke zin heeft toegeslagen. Net als zoveel bruggen in dit land zijn ook de mijne flink aan onderhoud onderhevig, maar de eerste reddingspoging lijkt geslaagd.
In mijn pijnweek had ik mooi te tijd voor het lezen van ‘Het uur van de wolven’, van Giuliano da Empoli. Zijn verhaal gaat over de huidige machthebbers, waarbij hij als diplomaat nauw betrokken was via allerlei internationale topontmoetingen van wereldleiders annex autoritaire dictators, en daardoor indringend
verhaal kan doen van alle absurditeiten die zich op dat niveau afspelen. ‘t Is een even pijnlijk als verontrustend relaas, dat ons nauwkeurig laat zien waarom bijvoorbeeld de Sioux-indianen van voormalig leider Sitting Bull te Rapid City (South Dakota) nu weer moeten demonstreren tegen de absurde drill-baby-drill-plannen van topidioot Trump. In het boek wordt de vinger op indringende wijze op de zere plekken van de samenleving gelegd met de conclusie dat we er slecht voor staan en waardoor we vooral op zoek moeten naar items in de kantlijn van de samenleving, die ons afleiding bezorgen.
In dat kader las ik vorige week gretig het artikel van een zeiler die schipbreuk had geleden en z’n avontuur maar net had overleefd. ‘Snel…lezen dat Robinson Crusoe-verhaal’, dacht ik een paar minuten lang, want de gedachten gingen al richting een solist ergens in de Grote Oceaan of in de Willem Barentsz-zee, die de elementen had getrotseerd door ijsbeer te eten, tot bleek dat het ging om een Duitse toerist die op drie kilometer van Medemblik op vogeleiland De Kreupel was vastgelopen en daar anderhalve dag zonder voedsel op het strandje had gelegen. Hilarische, tenenkrommende tegenvaller dus.
Verder is een Ode aan Joost Prinsen op z’n plaats, de ongekroonde koning van de articulatie, die met z’n
specifieke talenten decennialang wist te boeien, ook al kostte het hem wat flink wat moeite om – gelijk Joop Doderer’s Swiebertje- imago – z’n Erik Engerd-identiteit kwijt te raken. Prinsen was top, waarbij die bewondering veel verder gaat dan Met het mes op tafel of de onnavolgbare wijze waarop hij een gedicht van 80 regels uit z’n blote hoofd en zonder hapering richting camera wist te declameren. Joost staat op de intussen immense lange lijst van de dit jaar overleden BN’ers, een mooi momentje voor een memoriaal woordwolkje, dat ongetwijfeld voor 31 december nog wat uit gaat dijen.
Ook die vaststelling helpt een stuk bij de relativering, net als de uitslag van de wedstrijd RKC-De Graafschap van afgelopen weekend en het feit dat m’n kloten-kiespijn heeft plaatsgemaakt voor opluchting. Aan dat gevoel kan zelfs top-hypocriet Dilan Yeşilgöz de komende week niets veranderen.
See you.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice

Leave a Comment