In mijn woonplaats bevindt zich een polikliniek, kortweg poli genoemd, lokaal door sommigen de pooolie. Het gaat om een voorziening die dienst doet als sublocatie voor het regionaal ziekenhuis, dat zich 18 kilometer verderop bevindt. Als lokale bewoners moet je hartstikke blij zijn met zo’n voorziening, want het scheelt een hoop geklep als je niet steeds naar dat ziekenhuis hoeft te tuffen, maar de kleine controles en onderzoekjes op fietsafstand kunt laten uitvoeren. So far, so good, maar hoe komt het toch dat ik elke keer bijna depressief terugkeer als ik daar een buisje bloed moet afstaan, een röntgenfoto moet laten maken of een onderhoudsbabbeltje voer met een chirurg, sinds enkele jaren een vertrouwde mensensoort, die zich een slag in de rondte werkt om mijn fysiek wat tanende lijf te voorzien van noodzakelijke updates in de vorm van een kunstknietje, een stukje kraakbeenverwijdering of een mentale opkikker via de het onvermijdelijke bewustwordingsproces van het ouder worden en de altijd weer onvermijdelijke, maar lastige acceptatie daarvan. De poli bevindt zich op een plek en in een complex, waar tevens een verzorgingscentrum is gehuisvest. Dat maakt het publiek er niet jonger op en daar begint het al mee. De entree bevindt zich aan het voor de minder valide mens-zonder hulpmiddelen vrijwel onmogelijk te bereiken achtereinde van het gebouw, de enigszins hellende gang is behangen met schilderijtjes van goed bedoelende edoch kansloze, onbekende, plaatselijke knutselaars en het mededelingenbord met verwijzing naar de vier in gebruik zijnde spreekkamers klopt niet, omdat de orthopeed weliswaar staat aangegeven in kamer 2, maar in de praktijk op dinsdag ‘logischerwijs’ in 4 zit, waardoor je eerst nog een kwartier voor jan-met-de-korte-achternaam op de verkeerde plek zit de wachten, te midden van bloed gevende plaatsgenoten van gemiddeld 102 jaar oud, die allemaal gelijktijdig opveren als het belletje met het volgende nummer gaat, daarna constateren dat ze nog niet aan de beurt zijn, om nog eens verongelijkt onderuit te zakken onder het mompelen van ‘na ja, ik dach da’t al mien nummer was’, terwijl de oogspecialist zich toch duidelijk bij een andere wachtruimte bevindt, op dinsdag dus dezelfde sfeerloze ruimte als die van de orthopeed, waarvoor ik even later wordt opgehaald door een overduidelijk geval van een knie-patient-in-wording met de vrij achterlijke vraag waarom ik niet in de juiste wachtruimte zit, het hiervoor reeds besproken spreekkamerwisselingsritueel van dit sterk gedateerde medisch centrum. Slechts de dame van radiologie neemt een uitzonderlijke positie in, zijnde een werkneemster van rond de 30 lentes met blonde paardenstaart, waardoor de gelaten acceptatie van mijn ongemakkelijke, en half ontklede positie onder het röntgenapparataat enerzijds makkelijker wordt, maar anderszijds des te confronterender omdat de tijdspanne, waarin-het-samenzijn-met-een-aantrekkelijke dame-in-licht-verdonkerde-ruimtes-wederzijds-heel-andere-gedachten-opriep, toch wel een beetje is verstreken en nu heeft plaatsgemaakt voor het idee dat zij weliswaar uitermate vriendelijk en deskundig haar vaste patroon afwerkt, maar ‘s avond met haar vriendje vast wel wat passanten de revue laat passeren onder het motto ‘wat ik vandaag toch allemaal heb meegemaakt’.
Enfin, mijn orthopeed was zeer tevreden, ik hoef pas over drie jaar terug te komen en dat is net na de zondvloed, waardoor ik ook de terugweg langs triest wachtende ouderen met een zekere triomfantelijkheid weet af te leggen en licht huppelend plaats neem in mijn comfortabele dieseltje omdat het vandaag veel te koud is voor de fiets en ik bovendien al bijna een week chagrijnig ben door een soort van kuthoest die maar niet wil verdwijnen en waarvoor de pooolie helaas geen medicijn voorhanden heeft.
Spring, where are you?
See you.
Heb je belangstelling voor de automatische en gratis lezersservice van Roelsrules?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Je orthopeed was dan zeer tevreden,maar jijzelf dan?.