Ik hou persoonlijk van vrijwel elke balsport en een aantal daarvan heb ik ooit gespeeld of speel ik nog, zij het op bescheiden niveau.
Zo speel ik tegen een vriend van me nog regelmatig een potje biljart, geweldig spel op het groene laken, twee witte speelballen, waarvan één met een stip ter herkenning en een rode. Fijn verwarmd laken, fijne keu met goede pomerans, mooi oud café – want alleen daar staan ze nog – en dan beginnen, na wat oefenstootjes en na de gebruikelijk heen-en weer-opening om de afstoot (poging-om-de-bal-van-korte-kant-naar-korte-kant-zo-dicht-mogelijk-bij-de-eerste-korte-kant-te-plaatsen)
Voor de goede orde, ik heb het hier niet over het pool-spel, maar over het echte authentieke biljartspel zonder gaten, puur bedoeld om met één stootbal de twee andere te raken en dat is al moeilijk genoeg. Geweldig om in een ambiance van oubolligheid, nippende mannetjes aan de bar en wat mopperaars aan de kaarttafel, na te denken over de maakbaarheid van elke bal, afhankelijk van de spelsoort en op de ‘achtergrond’ Nederlandstalige schlager-muziek waar ik helemaal niets mee heb maar die in dit geval wel een passend decor vormt.
De spelsoorten, ze zijn er in een flink aantal varianten en de eenvoudigste is libre. Gewoon met de stootbal de twee andere raken en daar hoeft in dit geval geen band tussen te zitten. Bandstoten: voordat de tweede bal wordt geraakt moet er minstens 1 andere (kort, lang) tussen gezeten hebben. Driebanden: idem, maar dan dus drie, verrekte lastig.
Spelsoorten
Omwille van de variatie spelen we tegenwoordig de volgende variant: 60 libre, 20 bandstootjes en 5 driebanders waarbij de eindstand van onze confrontaties niet zelden 85-84 is met daarbij de belangwekkende melding dat de laatste bal, nummer 85 dus, ‘los over driebanden’ moet worden gemaakt.
’t Grappige is dat je, na de intensieve beoefening in vroeger tijden, dit soort spelletjes niet verleert. Je weet van elke bal hoe ie gespeeld moet worden. Normaal effect, beetje trekken, doorstoten, lange bal 2 x rond, in één keer maar zoals het bij de meeste andere spelvormen ook verloopt, sommige dagen ontbreekt elk gevoel en lopen we getweëen zuchtend en steunend rond de tafel, soms mee bewegend met de carambole, zoekend naar mogelijkheden en ouderwets balend van een gemiste zekerheid.
Het gaan in het spel eigenlijk om twee belangrijke zaken: vermijden van de klos en het overhouden, d.w.z. zo spelen dat de volgende bal weer lekker maakbaar gepositioneerd ligt. Wie deze twee elementen beheerst, wint doorgaans. Je wilt geconcentreerd een makkelijk direct puntje scoren en er klinkt niet zelden een ‘kut, te hard’ of ‘shitklos’ door het café. Bij een shitklos wordt één van de ballen onbedoeld van de plaats gestoten, streep door de rekening van de goedbedoelde poging. Of je concentreert je op een mooi, zacht en gevoelig balletje en de keu ‘ketst’, meestal door een vergeten krijtbeurt, maar o zo amateuristisch ogend.
Het zwijn
Naast een prominente plaats op het kerstmenu speelt het zwijn ook een rol binnen de biljartsport. In dit geval gaat het om een carambole (een punt, een voltreffer) die door toedoen van de geluksfactor tot stand is gekomen, via een achterommetje, via een klots of kluts van andere ballen of anderzijds. Mopperend commentaar van de tegenstander is het gevolg, vooral als het ‘zwijn’ wordt gevolgd door een serie extra caramboles.
De apotheose is dus die laatste bal, los en over drie banden en dat duurt soms even. Gemiddelden tellen we tegenwoordig niet meer mee, daarvoor is het niveau net niet meer acceptabel genoeg maar lol zal het spelletje altijd blijven geven, al was het maar om het competitiegevoel nog eens een impuls te geven. Heerlijk en nostalgisch!
En mocht de argeloze lezer gedacht hebben dat biljarten een simpel spelletje is, dan is die mindset nu toch flink bijgesteld.
Geef een reactie