’t Is een tijd die bol staat van onzekerheid en van angst voor sinistere coronamaanden die de term kwakkelwinter van een nieuwe dimensie gaan voorzien. Dagelijks prakkiseer ik me suf over ideeën en activiteiten om die periode door te komen, van puzzelen tot schilderen, van fietsen tot een stukkie schrijven en dan schieten er vaak zomaar oude kolderieke anekdotes door het hoofd.
Terwijl ik de melding van Trump’s artsen over het weer als vanouds functioneren van ’s mans organen moest doorgronden met de vraag of ze nu bedoelen net als voor de besmetting of dat het een vergelijking betrof met een doorsnee orang-oetang te Borneo, schoot een fragmentje m’n hersenpan in over een pijnlijke gebeurtenis in 1967. Dat heb je soms, dingen uit je jeugd, maar ook daarna, die een tijdje waren gewist en plotseling weer opdoemen omdat ze toch in dat complexe brein staan gegrift door een stommiteit, een gril, of, zoals in dit geval, een vrij domme en nutteloze poging om je te doen gelden.
Het incidentje speelde zich dus af in 1967, zo rond het tijdstip dat Tommy Simpson op de Mont Ventoux van de fiets viel en Phil Bloom optrad in VPRO’s Hoepla. Plaats van handeling: het Kerkplein te Varsseveld, mijn toogdorp. Ik had net paar weken daarvoor mijn nieuwe brommer gekregen en hoewel ik van het merk niet zo heel erg opgewonden was geraakt – mijn paps had duidelijk niet gegoogeld op de populaire merken Puch, Kreidler en Zündapp – kon ik er prima mee uit de voeten, vooral nadat mijn technische neef had gezorgd voor een stukje extra snelheid, waardoor het buikschuivertje toch bijna de 70 km/u aantikte en ik in de ochtend moeiteloos en vooral triomfantelijk een aantal mede-scholieren voorbij scheurde, op weg naar de HBS in Aalten. Op vrijdagavond was er markt in het dorp en dan werden er in het centrum rondjes rond de kerk gereden, waarvan ik de meerwaarde niet meer kan terughalen, maar die waarschijnlijk te maken had met begrippen als imponeren en een beetje de patatnozem uithangen. De echte bromjongens konden hun scheurijzer met een zekere balans laten steigeren, alvorens het rondje werd ingezet, hoofdschuddend en met een ‘bohfoitoch’ nagestaard door het winkelend getrut dat zich bij de kramen ophield. Dat moest ik ook, steigeren, imponeren – de term wheely bestond nog niet – en hoewel ik helemaal geen held in die dingen was, moest en zou dat ding van mij ook fors met het wieltje van de grond komen, bij voorkeur vlakbij de plek waar zich een aantal aantrekkelijke dorpse dames had verzameld, dat ook niet veel meer te doen had dan lokken-in-minirokken. Ik bleek de combinatie gas en koppeling, resulterend in snelheid en sprongkracht, nog niet onder controle te hebben, want een paar tellen later kwam ik met een smak op het wegdek terecht, pal voor de drogisterij, het brommobiel ronkend en met draaiende wielen een meter verder, waarna wij beiden met veel krassen, schaafwonden en vooral pijnlijk gezichtsverlies ijlings het thuisfront opzochten, op zoek naar pleisters. Ik heb nooit meer een steigerpoging gedaan.
Er doemen ongetwijfeld nog meer memorabele vergeetmomentjes op de komende tijd en ik zal sterk m’n best doen ze tot lezenswaardige verhaaltjes om te toveren.
See you.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Geef een reactie