Afgelopen weekend zou er normaal gesproken weer een volksfeest worden gevierd in mijn toogdorp, waar ik pakweg 25 jaar lang een trouw bezoeker was van de lokale horeca. De feest-editie 2021 ging, net als die van 2020, niet door omdat wij in dit land-met-corona nog steeds niet weten wat wel en wat niet kan en waarbij de politieke beslissers alleen zwichten voor een evenementen-lobby als de VVD in Zandvoort of Prins Bernhard Jr daarbij betrokken zijn, maar dit terzijde.
Zo’n volksfeest, kortweg kermis, staat voor de eeuwigheid in de herinnering gebeiteld omdat je in de periode van pakweg 15 tot 40 jaar knotsgekke dingen onderneemt om de aandacht van de meiden te trekken, om weer een paar keer fantastisch dronken te worden en om andere capriolen uit te halen die weliswaar het daglicht net kunnen verdragen, maar minder geschikt zijn voor algemene publicatie. Het losse gevoel dat je overkomt vanaf een biertje of acht zorgde er in elk geval vaak voor dat alle remmen losgingen, inclusief die van de door mijn protestantse opvoeding geïnjecteerde voorzichtigheid bij het bedrijven van baldadig gedrag in het algemeen. De onnozele schaamteloosheid die je – bij insiders bekend – aan de dag legt na de inname van een emmertje gerstenat leidt immers vaak tot anekdotes die zelden vervelen, maar vooral hilarisch in de grijze cellen blijven hangen, in de loop der jaren wat opgesmukt en verfraaid, zoals dat met herinneringen nu eenmaal gebeurt. ‘t Was volgens diezelfde herinnering altijd mooi weer met die feestdagen, het mos was voortdurend zacht en groen en we genoten uitbundig van alle gekkigheid die we uithaalden in de kroeg, op het plein of in het steegje. De pikante details zijn uitsluitend voor intimi, maar gisteren schoot er plotseling een pijnlijk voorval door m’n hoofd, een kluchtige anekdote van een fietstochtje vanaf mijn kermisdorp naar de vijftien kilometer verderop gelegen toenmalige woonplaats. Dat tochtje werd ingezet na een forse avond doorzakken en de eerste meters verliepen rimpelloos, tot aan de eerste bocht. Daar ging het faliekant mis: een dramatische valpartij, zeg maar eenzijdig ongeval. Bij dat incidentje vielen al wat eerste onderdelen van het rijwiel, die zorgvuldig onder de snelbinder werden gedrapeerd. In de resterende vijftien kilometer bleek het evenwichtsorgaan nog een keer of vier van slag te zijn, waardoor het geheel iets kreeg van een éénpersoonsslapstick en waarbij de verzamelde bundel losse rijwielcomponenten zich allengs uitbreidde, tot ik na een uur of twee aan het thuisfront arriveerde, met een gesloopte tweewieler, een defecte broek, een sterk gehavend gezicht en nog wat schaafwondjes, waardoor de rentree op de werkplek de volgende dag om 09.00 uur veel hilariteit bevatte.
Het waren, kortom, de stoute jaren, die nog enige tijd doordenderden, en uiteindelijk memorabele koestersouvenirtjes zijn geworden, een blijvend aandenken aan wat er kon en mocht. Bij het overpeinzen van deze alinea’s overvalt me bijna een gevoel van schuld. Die feesterij en die losbandige leut zijn nu allemaal verworden tot nostalgische elementjes van vroeger, zoals we die mochten beleven en ervaren, en waarop we nog lang kunnen teren, onwetend als we waren van gevaren van virussen, van een verbod op feesten en evenementen, zoals de generatie van nu spijtig genoeg moet doorstaan. Die relativerende constatering moet nog even mee in dit relaas, net als een kort memoriam aan Charlie Watts, de gisteren overleden drummer van The Rolling Stones, waardoor vandaag de verzamel-CD met een flink volume door de huisspeakers knalt.
See you.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Geef een reactie