Ik ben er wel uit nu, ‘t is klaar, en ik zal uitleggen waar ’t over gaat. Afgelopen weekend was ik met mijn allerliefste kleindochtertje in Ouwehands Dierenpark. Hartstikke leuk natuurlijk, kleinschalig parkje, een hoop klein grut en vrolijkheid, tot ik plotseling werd bevangen door het Tropisch Oosten-syndroom. Die lichte en sterk gedateerde variant op een dierentuin betrof een vroeger in deze regio operationele kleinschalige beestenbende, met als dieptepunt een bruine bejaarde beer, die in een donkere spelonk zat weg te stinken.
Dat déjà-vu-gevoel ontstond toen wij in Rhenen in een grote open ruimte een mannetjes-ijsbeer in geestelijke nood en in diepe meditatiehouding aantroffen. Het dier zat zwaar in de penarie, dat was helder en vooral zonder ogenschijnlijk toekomstperspectief, ook al heeft hij waarschijnlijk geen weet van smeltende ijskappen of andersoortig onheil. Het was van een indrukwekkend gehalte.
Verder waren we een tijdje in het veel besproken pandapaleis, uitverkoren tot een paradijsje voor slechts twee van die met bont gevoerde chagrijnige tiepjes, waardoor je, bij het aanschouwen van dit gerieflijke landhuis, eigenlijk met schaamte wordt bevangen omdat dit soort tafereeltjes anno 2020 niet meer kunnen. Even voorop: ik ben begaan met het lot van dieren in het algemeen en we moeten waken voor het uitsterven van bepaalde soorten. Ik heb in principe niets tegen panda’s, maar als je behoort tot het ras der zoogdieren en je verdomt het om een beetje inspanning te leveren bij het instandhouden van je soort, hoe ver moeten wij dan nog gaan om die wel overeind te houden. Even voorstellen: je staat daar als bezoeker eerst een half uur in een corona-rij en dan mag je voorzichtig het onderkomen betreden van een tweetal bovenmatig riant gehuisveste pandaberen, lui, vadsig, zwart-wit en voor 50% onzichtbaar. Het aangetroffen exemplaar zat wat te kauwen op zo’n verdomde bamboestengel, op pakweg 20 meter van mijn kleindochter, en ging ten overstaan van het talrijke publiek een enorm portie zitten schijten, waarbij de afvalproducten een meter of vijf lager te pletter vielen op wat gesteente, een dubieus aanschouwelijk tafereeltje, waardoor het knuffelgehalte van het beest zienderogen is afgenomen. Het mankeerde er nog maar aan dat hij zijn middelvinger opstak.
Die aanblik, opgeteld bij de exploitatiekosten van deze mormels en gevoegd bij de vermelde zeldzame paringsdrang van de beesten, voedt de gedachte dat ze dan maar moeten verdwijnen. We zijn bereid om in dit land 15 jaar lang een miljoen euro aan China te doneren om die paar hoopjes wol onder te brengen in een een opvangkasteel waar je ook minimaal vijfhonderd Griekse kindvluchtelingen zou kunnen herbergen en we doen dat allemaal alleen om ervoor te zorgen dat de beesten misschien niet, maar waarschijnlijk toch wel gaan uitsterven. Knettergek zijn we dat we dit hebben laten gebeuren, maar dat heb ik allemaal niet verteld aan mijn peuter van twee, want die is wel zo slim dat ze dat volgend jaar zelf al begrijpt. Kleine Nova vond het geweldig en dat positivisme woog uiteindelijk ruimschoots op tegen mijn andere gevoelens.
Wil je gratis en automatisch de columns en blogs van Roelsrules ontvangen?: stuur je mailadres naar aanmelding lezersservice
Geef een reactie